SWOV heeft de eerste fase afgerond van haar onderzoek naar de veiligheid van fietsstraten: een literatuurstudie naar de inrichtingsrichtlijnen en naar de kennis over de veiligheid van fietsstraten binnen de bebouwde kom.
Hoewel fietsstraten in Nederland steeds vaker worden toegepast, is er maar weinig \bekend over de verkeersveiligheid ervan. SWOV is daarom een onderzoek gestart om meer zicht te krijgen op die veiligheid. Projectleider Wendy Weijermars: “Om te kunnen zeggen of fietsstraten goed zijn voor de verkeersveiligheid, willen we een ongevallenstudie uitvoeren. Maar daarnaast vinden we het ook belangrijk om zicht te krijgen op hoe groot het areaal aan fietsstraten nu is, hoe wegbeheerders (voornamelijk gemeenten) ze inrichten en welke afwegingen een rol spelen om een fietsstraat aan te leggen c.q. een bestaande weg tot fietsstraat om te vormen.’‘
Het onderzoek bestaat uit drie fasen. De zojuist afgeronde literatuurstudie was de eerste fase. Fase twee is op dit moment in uitvoering: een haalbaarheids- of pilotstudie waarin we voor een beperkt aantal gemeenten nagaan waar fietsstraten liggen, hoe ze zijn ingericht en hoeveel ongevallen er de afgelopen jaren gebeurd zijn. “ We gaan hiermee na of een grootschalige ongevallenstudie haalbaar en zinvol is. Zo ja, dan volgt een grootschalig onderzoek in fase drie”, aldus SWOV.
Voor de pilotstudie konden (én kunnen) gemeenten zich aanmelden om informatie en gegevens te delen over hun huidige en toekomstige fietsstraten, zoals locaties van fietsstraten, beslissingsprocessen, implementatiedata, fiets- en auto-intensiteit op fietsstraten en andere wegen, en eventuele eigen evaluaties van fietsstraten. Weijermars: “ Fietsstraten kunnen een belangrijke rol vervullen in het fietsnetwerk en dus is het belangrijk om meer zicht te krijgen op de veiligheid en meest veilige inrichting hiervan. Dat is wat we met dit onderzoek beogen.”
Onderzoek naar de objectieve verkeersveiligheid van fietsstraten in Nederland is beperkt en betreft met name studies bestaande uit cameraobservaties op een beperkt aantal locaties. Daarnaast is één verkennende ongevallenstudie uitgevoerd op fietsstraten in vier steden. De fietsstraten die zijn meegenomen in het onderzoek lieten gemiddeld genomen een lagere ongevallendichtheid (per km fietsstraat) zien dan wegen met fietsstroken en wegen met fietsspaden. De fietsstraten uit het onderzoek hadden wel een hogere ‘crash cost rate’ dan wegen zonder fietsvoorziening en wegen met fietspaden.
Conclusie
De belangrijkste conclusie uit de cameraobservaties is dat de rijbaanbreedte in combinatie met auto-intensiteiten de belangrijkste voorspeller is voor het aantal hinderlijke of gevaarlijke ontmoetingen. Daarnaast kwamen meer hinderlijke of gevaarlijke ontmoetingen voor op fietsstraten met rabatstroken breder dan 40 cm. Uit onderzoek naar snelheidsgedrag op acht fietsstraten blijkt dat een aanzienlijk deel van het gemotoriseerde verkeer (inclusief bromfietsers) de snelheidslimiet overtreedt. Verder blijkt een grotere breedte van de fietsstraat samen te hangen met hogere snelheden van autoverkeer en is de snelheid van het autoverkeer op brede fietsstraten met twee rijlopers lager naarmate de fietsintensiteiten hoger zijn.
In het buitenland zijn meer studies uitgevoerd naar de objectieve veiligheid van fietsstraten. Zo is in Californië gevonden dat het aantal fietsongevallen op ‘bicycle boulevards’ lager is dan op parallelle hoofdwegen. In een Duitse studie is gevonden dat het aantal ongevallen weliswaar hoger is op fietsstraten dan op straten zonder fietsvoorziening, maar dat het ongevalsrisico (aantal ongevallen gecorrigeerd voor fietsintensiteiten) lager is. De vraag is echter in hoeverre de resultaten van deze studies toepasbaar zijn op de Nederlandse situatie.
Zowel in Nederland als in andere landen zijn verschillende studies uitgevoerd naar de ervaringen met en meningen over fietsstraten. In een van de studies waarin cameraobservaties zijn uitgevoerd, zijn op dezelfde locaties enquêtes afgenomen onder fietsers. Uit deze studie bleek dat grotere aantallen hinderlijke of gevaarlijke ontmoetingen en inhaalbewegingen en hogere auto-intensiteiten samengaan met een lager rapportcijfer voor de ervaren veiligheid. Ook blijken fietsers bij een bredere rijbaan negatiever te zijn over de snelheid van het autoverkeer. Smallere fietsstraten en wegen met fietsstroken scoren daarentegen lager op de ervaren verkeersveiligheid bij naast elkaar fietsen. Andere vragenlijststudies laten zien dat de herkenbaarheid van fietsstraten een aandachtspunt is.
Vervolgonderzoek
Uit de literatuurstudie blijkt dat de kennis over objectieve verkeersveiligheid van fietsstraten in Nederland beperkt is en gebaseerd is op observaties op een klein aantal fietsstraten. Ook is niet bekend hoeveel fietsstraten er in totaal zijn in Nederland, en hoe deze allemaal zijn ingericht. Het lijkt ons daarom goed om in vervolgonderzoek te kijken naar het (objectieve) verkeersveiligheidsniveau/-risico van fietsstraten in Nederland en naar het effect van verschillende inrichtingskenmerken op de verkeersveiligheid.
Op basis van de resultaten van de literatuurstudie zijn de volgende concrete onderzoeksvragen geformuleerd:
1. Hoeveel fietsstraten zijn er in Nederland en waar liggen ze?
2. Wat is in de praktijk de verkeerskundige functie van fietsstraten in het netwerk voor fietsverkeer en autoverkeer?
3. Hoe zijn de fietsstraten momenteel ingericht?
4. Wat is het veiligheidsniveau/-risico van fietsstraten en wat is de invloed van verschillende ontwerp- en inrichtingskenmerken op de veiligheid?
Om de veiligheid van fietsstraten beter in kaart te kunnen brengen heeft vraag 4 prioriteit. Om die vraag goed te kunnen beantwoorden zijn in ieder geval resultaten uit vraag 1 en vraag 3 van belang. Deze vragen zijn dan ook onderwerp van vervolgonderzoek. Vraag 2 – hoewel ook relevant voor de veiligheid – vergt andere databronnen en andere methoden en wordt daarom vooralsnog niet meegenomen in het vervolgonderzoek. De onderzoeksvragen zijn verder uitgewerkt in een (intern) onderzoeksplan. Besloten is om eerst een pilotstudie uit te voeren om na te gaan of een grootschalige ongevallenstudie haalbaar is en zo ja, hoe die dan het beste ingericht kan worden.