Staatssecretaris Nobel (SZW) wil meer kennis over beroepsziekten 

De kennis over beroepsziekten moet worden verbeterd. Dat wil staatssecretaris Jurgen Nobel van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) bereiken met een wetswijziging, zodat er meer informatie komt voor artsen, werkgevers en werknemers.

Het kabinet vindt dat het schort aan voldoende kennis over beroepsziekten, en dan met name over stoffengerelateerde beroepsziekten. Volgens SZW-staatssecretaris Nobel wordt de kennis die er wel is over dergelijke beroepsziekten, bovendien nog onvoldoende toegepast in de praktijk. Volgens hem herkennen huisartsen, medisch specialisten en bedrijfsartsen veel gezondheidsklachten nog niet als beroepsziekte, en vragen ze daar nog niet genoeg over door bij hun patiënt. Ook in de opleiding van artsen wordt daar volgens hem te weinig aandacht aan besteed. En patiënten denken zelf vaak niet aan de mogelijkheid dat hun klacht samenhangt met hun werk.

Samenwerken 

Nobel wil daarom dat er doorlopend kennis wordt opgebouwd over beroepsziekten, en dat zijn ministerie meer basis krijgt om subsidies te verstrekken aan samenwerkingsverbanden die hier onderzoek naar doen. Hij heeft daarvoor een wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet ter consultatie gelegd. Met die wijziging kan een SZW-minister bepalen waar er precies onderzoek naar moet worden gedaan en hoelang zulke onderzoeken mogen duren, maar ook eisen stellen aan de partijen die voor een onderzoek moeten samenwerken.

De hoop van Nobel is dat meer kennis leidt tot betere preventie, vroegere diagnoses en betere behandeling. De wetswijziging moet ook een meer structurele grond scheppen voor tegemoetkomingsregelingen voor patiënten. Hij verwacht dat het kennisprogramma dat zo wordt opgezet, zich de eerste decennia vooral zal richten op stoffengerelateerde beroepsziekten, maar sluit onderzoek naar andere beroepsziekten niet uit. De regering heeft een structureel budget van 5,5 miljoen euro per jaar beschikbaar voor de opbouw van deze beroepsziektekennis.

 

Bron medisch contact

Foto Martijn Beekman