In de periode 1987 – 2015 gebeurden er in ons land jaarlijks gemiddeld 14 dodelijke ongevallen met landbouwvoertuigen, variërend van 6 (in 2013) tot 26 (in 1995) en daarnaast 82 ongevallen met ziekenhuisopname en 117 ongevallen met licht gewonden. Het aantal ongevallen met deze voertuigen in de agrarische sector vertoont een dalende lijn, zo blijkt uit het onderzoek ‘Verkeersveiligheid landbouwvoertuigen 1987-2015’ van de Wageningen University & Research. Sinds 2008 liggen de ongevalsuitkomsten beduidend onder dit gemiddelde.
De onderzoekers noemen het opvallend dat het aantal dat het aantal dodelijke ongevallen al vanaf 2006 lager is dan het langjarig gemiddelde, maar dat deze gunstige ontwikkeling alleen vorig jaar werd onderbroken met 16 dodelijke ongevallen. Daarnaast is er voor verkeersongevallen met zowel ziekenhuisopname als licht gewonden tot gevolg de laatste jaren sprake van een extreem dalende trend ‘met onwaarschijnlijk lage aantallen’. Er wordt een samenhang vermoed met de in de loop der jaren bij de politie gedaalde registratiegraad voor ongevallen. Een andere uitkomst is dat in de periode 1987-2010 de ongevalsernst en de slachtofferernst van ongevallen waarbij landbouwvoertuigen betrokken zijn toenemen, een trend die in 2012 werd versterkt met een ‘explosie’ aan ongevallen.
Overige uitkomsten
Twee van de drie voertuigongevallen met landbouwvoertuigen waarbij slachtoffers vielen vonden plaats op gemeentelijke wegen, een kwart op provinciale wegen en de rest vooral op waterschapswegen. Van 1987 tot 2008 is een flinke verschuiving opgetreden: het aandeel van de rijks- en provinciale wegen is met 10%-punten gedaald van 32 naar 22%. Daarna neemt echter het aandeel voor deze hogere orde-wegen juist weer toe; tot 26% in 2015. Een kwart van alle slachtofferongevallen vindt plaats binnen de bebouwde kom en driekwart er buiten.
De meeste ongevallen vinden plaats in de maanden april t/m oktober, twee keer zoveel dan in de wintermaanden. Juni en oktober zijn met resp. 12 en 16% van de ongevallen
de meest onveilige maanden. Iets minder dan de helft van de ongevallen doen zich voor in de middaguren (12.00 tot 18.00 uur), waarvan een kleine 20% in de avondspits (16.00 tot 18.00 uur. Gemiddeld vindt 78% van alle slachtofferongevallen bij daglicht plaats, 17% bij duisternis en 5% bij schemer. Naarmate de lichtomstandigheden slechter worden lopen de ongevallen minder goed af.
De meeste ongevallen van landbouwvoertuigen gebeuren met auto’s als tegenpartij (43%), gevolgd door de fiets en bromfiets (15%). Ook de meeste dodelijke slachtoffers vallen bij botsingen met auto’s (31%), fiets (20%, de motor/scooter (15%) en de bromfiets (12%). De ongevalernst is het hoogst bij voetgangers (11,9), de motor/scooter (11,7) en de fiets (9,0); de gemiddelde ongevalernst bedraagt 6,7. De belangrijkste ongevalsoorzaken is ‘geen voorrang verlenen (19%), geen doorgang verlenen (16%), onvoldoende rechts rijden, onvoldoende afstand en foutief inhalen/snijden (elk 9%). Van één op de zes ongevallen is de oorzaak niet bekend.
Bij 60% van de slachtofferongevallen is het landbouwvoertuig de vermoedelijke schuldige. Het aandeel van landbouwvoertuigen die betrokken zijn in ongevallen met dodelijke slachtoffers stijgt overigens wel. Wanneer de tegenpartij van het landbouwvoertuig als (vermoedelijke) veroorzaker is aangewezen, dan is de tegenpartij in 55% van de gevallen een auto en in 10% een fiets. De meeste ongevallen kennen jonge bestuurders (18-24 jaar, 26%), gevolgd door de categorie 30-39-jarigen (18%). Betrokkenheid bij verkeersongevallen met landbouwvoertuigen is een mannenzaak. Bij slechts 1% van alle slachtoffergevallen is er sprake van een vrouwelijke bestuurder: 59 op een totaal van 5.701